


STAKEN OP LEVEN DOOD
Uitgave: Erik Dijkstra en Hans Morssinkhof in samenwerking met BNNVARA en Episode one.
Uitgaven door Meulenhof, 4 april 2023
Jan Walraven. Een vergeten Held door Hans Werdmölder
Inleiding en reden van dit onderzoek
door Hans Werdmölder.
Bij het schrijven van het essay Jan Walraven. Een vergeten held was ik werkzaam als Universitair Hoofddocent bij de Onderzoekschool Rechten van de Mens van de Faculiteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Utrecht. Ik ben opgeleid als cultureel antropoloog en gepromoveerd in de criminologie. Dat is de reden dat ik steeds de mens achter het verhaal zoek, ook in dit geval.
Ik vond toen (eind jaren 90) dat de April/Meistaking in 1943 veel meer aandacht verdiende. Men noemde het lange tijd ‘de vergeten meistaking’ . Naar ik nu heb begrepen is het de grootste staking in West Europa geweest tegen de Duitse bezetter. Meer dan 200.000 mensen hebben er aan deelgenomen. Ik wilde ook de bijzondere rol van mijn oom Jan, de jongere broer van mijn moeder, in het licht zetten. De reactie van mijn moeder op mijn voornemen was afhoudend: ‘Je kunt toch niets aan de geschiedenis veranderen’. Mijn antwoord was: ‘Nee dat kan ik niet, maar ik kan wel het verhaal zodanig opschrijven, dat veel mensen er kennis van willen nemen.
Het artikel is mij zeer dierbaar, temeer omdat het ook iets zegt over mijn familie en onze betrokkenheid bij het dorp Beneden Leeuwen, in het bijzonder met de ‘tantes’ en andere familieleden. Uit dankbaarheid voor het opschrijven van de geschiedenis over de rol van Jan Walraven heb ik als erfstuk van mijn tante Cis het geschilderd portret van Jan Walraven gekregen. Misschien is het goed te vermelden dat het verhaal ook veel indruk heeft gemaakt op de familie Bergsma. De ex-verloofde van Jan is later in het huwelijk getreden met de heer Bergsma. Hij was in de oorlog ook een verzetsstrijder. Na de oorlog waren zij beiden nog vaak te gast bij de tantes in Beneden Leeuwen.
Voor het wetenschappelijk onderzoek heb ik verschillende bronnen gebruikt. Dat waren de bekende boeken over de April/Meistaking van 1943, interviews met belangrijke getuigen, historisch onderzoek en bronnenonderzoek. Zo heeft de historicus en socioloog P.J. Bouwman voor zijn onderzoek na de oorlog enquêteformulieren gestuurd naar alle gemeenten in Nederland waar werd gestaakt. Die formulieren heb ik op het Rijks Instituut voor Oorlogsdocumentatie, het tegenwoordige NIOD, mogen inzien.
Natuurlijk was ik zeer geïnteresseerd in het opgaveformulier van de Gemeente Wamel, waar Beneden Leeuwen ‘onderviel’. Ter vergelijking heb ik ook de enquêteformulieren ingezien van naburige gemeenten in het Land van Maas en Waal. Daarnaast heb ik enkele archieven geraadpleegd van de Gemeente Wamel en natuurlijk het geheime dagboek van pastoor Zijlmans. Ook was ik zeer geïnteresseerd in het gerechtsverslag van de zitting van het militair gerechtshof in Beneden Leeuwen. Dat verslag was opgeslagen in Arnhem en is in de oorlog door brand verwoest. Ik heb ook nog een poging gedaan om contact te leggen met een of meer Duitse militaire rechters. Dat is helaas niet gelukt. Daarnaast heb ik veel over de oorlog en het Land van Maas en Waal gelezen, zodat ik mijn verhaal beter kon plaatsen in de tijd.
ONDERSTAAND artikel is letterlijk overgenomen uit:
Oorlogsdocumentatie ’40-’45. Tiende jaarboek van het Nederlands Instituut voor Oologsdocumentatie, 1999, pp. 11-27

BEGIN ESSAY
Jan Walraven
Een vergeten held*
‘De werkelijk grote betekenis der april-mei staking lag in het feit dat er iets was gebroken, een innerlijke rem, een schrikverstarring tegenover de Duitse macht, een fatsoensbarrière die moest worden genomen aleer een nette en vaak christelijke burgerman bereid was staker, saboteur te worden. Gegroeid was het besef dat de Duitse terreur allen belaagde, dat wie niet de weg van het verraad koos de weg van het verzet de enige mogelijke weg was’.
(H.M van Randwijk, In de Schaduw van Gisteren)
Elk jaar nemen we op 4 mei twee minuten stilte in acht. Ouderen en jongeren nemen aan de herdenking deel. De oorlog heeft een breuk veroorzaakt; er zijn mensen die de oorlog wél en mensen die de oorlog niét hebben meegemaakt. De laatste kennen de oorlog alleen uit verhalen van ouders en onderwijzers, uit boeken en van televisiebeelden. Ook ik ben van ná de oorlog. Door alle verhalen ben ik vertrouwd geraakt met soms tegenstrijdige en verschuivende versies over goede en foute Nederlanders, over heldendom en lafheid.
Vaak duurden die verplichte twee minuten stilte een halve eeuwigheid. Allerlei gedachten dwaalden door mijn hoofd, maar ik klampte mij vast aan mijn persoonlijke held. Oom Jan die door de Duitsers was gefusilleerd. Ik kende het verhaal uit de mond van mijn moeder. Jan Walraven, directeur van de fabriek, was een heldendood gestorven, met de rozenkrans als wapen in zijn hand. De foto op het bidprentje toont een man in keurig pak, de haren steil achterover gekamd, smalle lippen en een kalme rustige blik in zijn ogen. Hij werd slechts 31 jaar oud. Over meer informatie beschikte ik niet, had ik ook niet nodig.
Vaak nemen dergelijke familiegeschiedenissen mythische proporties aan, soms krijgt de waarheid zelfs een deukje. Oom Jan steeg in mijn fantasie tot ongekende hoogten. Iemand die stelling nam, zelfs ten koste van zijn eigen leven. Een strijder tegen onrecht, tegen bruut geweld, tegen ongeloof en fascisme. In mijn verbeelding was hij een rots van onverzettelijkheid, een echte held. In die twee minuten trachtte ik mij ook een beeld te vormen van zijn laatste gedachten. Hij was toen immers verloofd. Zou hij alleen aan God hebben gedacht ? En niet aan zijn verloofde, niet aan zijn ouders, zijn broers, zussen en vrienden? Wie was eigenlijk Jan Walraven ?
DE FAMILIE
Jan Walraven, op 26 april 1912 geboren te Beneden Leeuwen (Gelderland) was het zevende kind uit een gezin van elf kinderen. De familie bewoonde een kapitale, uit kalk en steen opgetrokken boerderij, gelegen aan de landelijke toegangsweg tot het dorp. Muurankers zorgde voor de nodige versteviging. Het pand lag wat hoger aan de weg en werd omringd door een boomgaard. De rood-witte luiken aan weerszijden van de vier grote ramen, de vierkante vensters op de eerste verdieping en het brede rieten dak gaven de woning een markante aanblik. Begin jaren twintig was in het huis een dorpscafé gevestigd maar door langdurige ziekte van grootmoeder- ze had niet te genezen ‘plekken op de rug’- werd de kroeg aan het woongedeelte toegevoegd. In die tijd leefde het gezin Walraven van de opbrengsten uit de mandenmakerij en de fruitteelt. De watersnoodramp van 1926, die het Land van Maas en Waal geheel onder water zette, en de dalende opbrengsten van de fruitoogsten deden grootvader besluiten de bakens te verzetten.
Gedurende de crisisjaren beulden tientallen dorpelingen zich in werkverschaffingsverband elke dag af bij de kanalisatie van de Maas. ‘De maas recht, de rug krom’, zo luidde het parool over deze vorm van gedwongen werkverschaffing. De landbouwcrisis van de jaren dertig had grote gevolgen voor de kleine boeren, middenstanders en arbeiders in het Land van Maas en Waal. Onder leiding van boomkweker en volksmenner Alphons Bouwman -‘Actie Bouwman’ -kwamen de kleine luiden van het platteland in verzet tegen het establishment van de boerenbond. Een deel van hen koesterde ook een niet verholen sympathie voor Hitler en de wijze waarop hij het probleem van werkloosheid had aangepakt.
Sommige lieden, zoals grootvader en oom Jan, opgeleid als meubelmaker, namen zelf het iniatief om het hoofd boven water te houden. Een lening van fl. 500,- vormde het beginkapitaal voor het latere familiebedrijf in meubels, toen niet meer dan een werkplaats achter het huis. De eerste grote opdracht kwam van de pastoor uit een naburige parochie. Het betrof het vervaardigen van een credens, een grote ladenkast voor het opbergen en klaarleggen van kazuifels en andere priestergewaden. Een waar meesterstuk moet het zijn geweest, want de familie spreekt er nog met ontzag over. Oom Jan vormde de drijvende kracht achter de fabriek. Door het huwelijk van één van de dochters Walraven met een telg van de familie Bevers, die vergevorderde plannen hadden tot de oprichting van een meubelfabriek, werd in 1938 besloten tot een fusie. Zo werd de fabriek een echte familie-onderneming, WéBé Meubel genoemd.
Voor mij kreeg Beneden Leeuwen vooral zijn betekenis door de jaarlijkse terugkerende vakanties in de jaren vijftig. Ik herinner me dat wij, stadskinderen uit Venlo, elk jaar de zomervakantie doorbrachten in het dorp van mijn moeder. In een glimmende vrachtwagen, met het embleem WéBé in gouden letters aangebracht op de rode flanken van de truck, werden wij door de chauffeur opgehaald. De tocht voerden ons door stille Noord-Limburgse dorpen, een stukje stad en dan westwaarts richting Land van Maas en Waal. Het was een jaarlijkse terugkerende belevenis. Beneden Leeuwen, een van de drie kerkdorpen behorende tot de toenmalige gemeente Wamel, lag laag aan de dijk. Op het eerste oog was Benedeneind, het koosnaampje voor het gehucht dat stroomafwaarts lag, niet meer dan een kruispunt. Aan de vier lange straten lagen authentieke boerderijen met rieten daken, open stukken weiland, maar ook lelijke, vierkante huizen. Een schoonheidscommissie heeft het dorp nooit gekend. De kerk, het gemeentehuis, een groot aantal café’s en de nieuwerwetse cafetaria vormden de natuurlijke ontmoetingspunten van jong en oud.
Mijn ouders vonden onderdak bij een viertal ongetrouwde tantes en een oom. De aanwezigheid van deze oom Wim deed er kennelijk niet veel toe, want dit gezelschap stond in familiekringen bekend als ‘de tantes’. In het dorp waren de tantes het natuurlijk middelpunt van alle familiale aktiviteiten. De zes kinderen uit ons gezin werden verspreid over het resterende, getrouwde deel van de familie. Zo werd ieder van ons ondergebracht bij een neef of nicht van ongeveer gelijke leeftijd. Niet stadslucht maar het landelijke leven maakte vrij en het hele dorp was ons speelterrein. Middelpunt van alle nijverheid was de fabiek, waar alle familieleden, jong en oud, een werkkring hadden. Het waren eenvoudige hardwerkende en wat behoudende mensen; in ieder geval geen uitgesproken persoonlijkheden. In de ontvangshal van de fabriek, tussen kantoor en toonkamer, was het portret van oom Jan in een bronzen muur plaquette vereeuwigd ‘Meistaking 1943″, stond er als tekst onder. De oorlog, de fabriek, de familie en het dorp kwamen samen in de mythische figuur van Jan Walraven.
.
DE VERGETEN MEISTAKING
Een jaar of wat geleden kwam de oorlog, meer in het bijzonder de persoon van Jan Walraven, weer in mijn leven door een schrijven uit het dorp. Ter herinnering aan de slachtoffers van de april-mei-staking zou op 4 mei 1993 in de grote kerk van het dorp een herdenkingsbijeenkomst plaatsvinden. Als ‘oomzegger’ was ik persoonlijk uitgenodigd.
Die avond was de kerk stampvol, de trappen naar het altaar lagen bedolven onder de vele bloemstukken, plechtige woorden werden gesproken en het geheel was omlijst door muziek en zang. Na de stille omgang op het kerkhof, waar ter herdenking van de dierbaren een grafmonument was opgericht, stond een koffietafel klaar. Voor deze gelegenheid was ook een herdenkingskrant uitgegeven, waarin deze tragische gebeurtenissen uitgebreid staan beschreven.
In woord en geschrift werd de tijd teruggezet naar twee roerige dagen, 3 en 4 mei 1943. In de boeken staan de gebeurtenissen bekend als de ‘vergeten meistaking’ . Aanleiding tot de staking was de officiële aankondiging op 29 april 1943 door F. Christiansen, General der Flieger en Wehrmachtscommandant, om driehonderdduizend oud-militairen terstond opnieuw in krijgsgevangenschap weg te voeren. Deze maatregel van de Duitse bezetter, zonder tactische uitzonderingsbepalingen, kwam hard aan. Iedereen voelde zich direct of indirect getroffen, alsof de Duitsers in één klap Nederland wilde beroven van duizenden jonge mannen. De maat was vol. Door het gehele land braken spontaan protest stakingen uit, vooral op het platteland.(2*) Boeren lieten hun werk in de steek, melkrijders keerden terug met hun melkwagens, winkeliers sloten hun winkels, de buschauffeur zette zijn bus aan de kant van de weg en het personeel op gemeentelijke kantoren ging naar huis. Arbeiders liepen de fabrieken uit, kleedden zich ‘op z’n zondags’ en gingen de straat op. ‘Een golf van solidariteit en humaniteit tilde deze mensen huizenhoog op’, zo verwoordde de historicus Ben Sijes het algemene gevoel van bewustwording en verzet. (3*) Ook in het Land van Maas en Waal, dat vanwege de oplossing van het werkgelegenheidsvraagstuk nog als ‘duitsgezind’ te boek stond, zorgde deze onverhoedse maatregel voor een kentering in de opinievorming.
De Duitse bezetter toonde zich in eerste instantie verrast. Men onderkende het gevaar dat de staking zou overslaan naar delen van België en Noord-Frankrijk, en mogelijk zelfs een inleiding zou vormen tot de landing van de geallieerden. Onmiddellijk toeslaan en de kop indrukken was het devies. De bezetter sloeg dan ook met harde hand terug. De staking werd uitgelegd als een communstencomplot en op vrijdag 30 april werd het politiestandrecht afgekondigd. Onder de fanatieke regie van de Höhere SS- und Polizeiführer H.A.Rauter, voor deze gelegenheid benoemd tot Gerichtsherr, worden de eerste doodvonnissen uitgesproken. (4*)
Op het platteland bereikte de stakingsgolf op zaterdag 1 mei zijn hoogtepunt. Ook in het geïsoleerd gelegen land van Maas en Waal werd op de scheepswerven en in de fabrieken, waaronder die van mijn oom Jan en zijn medefirmanten, spontaan het werk neergelegd. Voor het dorp begon de oorlog toen pas echt. De gebeurtenissen zouden een ongewoon heftig vervolg krijgen, zonder dat ook maar iemand de zaken kon keren. Na het weekeinde waren de meeste arbeiders weer aan het werk, geïntimideerd door de strenge waarschuwingen van de Duitse bezetter, maar ook teleurgesteld in het feit dat de treinen bleven rijden. Bij de spoorwegen werd niet gestaakt. Tegelijkertijd werd duidelijk dat van de geallieerde zijde geen steun viel te verwachten. Desondanks werd in Beneden-Leeuwen op maandagmorgen nog gestaakt, zoadat ijlings een spoedvergadering werd belegd door de werkgevers. Over de wijze waarop de Duitsers, gelegerd aan de overzijde van de rivier, het nieuws van de staking te horen kregen gaan in het dorp verschillende geruchten. Volgens de ene lezing is het nieuws verspreid door een met de NSB sympathiserende, rondreizende veehandelaar. ‘Een simpele ziel’, zeggen diegenen die hem hebben gekend. Volgens een andere lezing waaraan op grond van latere getuigenissen meer geloof moet wordeen gehecht, heeft de burgemeester op zondagavond de autoriteiten in Tiel over de staking ingelicht. Hij zou de toestand niet meer meester zijn. (5*)
Op maandag 3 mei werd de gevreesde Duitse Gestapo naar het dorp gedirigeerd. De indruk bestond, mede ingegeven door verhalen van NSB’ers en andere verraders, dat het hier ging om een laatste haard van verzet. De door de werkgevers belegde vergadering werd door de komst van de Duitse Gestapo ruw verstoord. Met harde hand werd orde op zaken gesteld. Op scheepswerven en in fabrieken vonden razzia’s plaats, mannen en jongens werden uit de woningen en boerderijen gesleept en de werkgevers werden ontboden op het gemeentehuis. Bange arbeiders, krullenjongens van nog geen 16 en 17 jaar, werden in gelid naar het gemeentehuis gebracht. De opgehaalde stakers werden opgesloten in het wachtlokaal van het distributiekantoor onder het gemeentehuis. Midden in de ruimte stond op een tafel een mitrailleur opgesteld. Toen dit geschut omviel, doordat een van de arbeiders uit vermoeidheid even op de tafel leunde, werd zijn linkeroor met een geweerkolf half kapot geslagen. Tientallen arbeiders werden vastgehouden, geslagen en met de dood bedreigd. in een interview, jaren later, kon één van hun het gebeuren nog precies voor zijn geest halen: ‘Niemand die een stom woord zei. De Duitsers hadden al stompen en trappen genoeg uitgedeeld. Met de pijp in de rug kon je naar boven. Bij de minste aarzeling had je een laars tussen je billen te verwachten.’ (6*) Boven in de raadzaal werden de stakers verhoord, hun bazen keken verbouwereerd toe. Sommige arbeiders konden gaan, anderen werden vastgehouden. De burgemeester van het dorp, een wat ouderwetse en deftige man wist met deze bijzondere situatie geen raad. Misschien voelde hij al wroeging over het feit dat hij de avond tervoren de Duitsers had ingelicht.
De Duitse officieren van het standgericht waren vooral geïnteresseerd in de aanstichters en opruiers van de fabrieksstaking. Wie hadden de machines in de fabrieken stil gezet? Ook wilde zij weten welke raddraaiers de melkbussen hadden omgeschopt, die aan de weg stonden om te worden opgehaald door de roomrijders. Schelmstreken, jazeker, maar de Duitsers zonnen op vergelding en wraak. De melkrijder, Faan Pompen werd naar het gemeentehuis gehaald om de mannen te identificeren die de bussen van de wagen hadden getrokken. Hij vertelde de Duitsers de mannen niet te herkennen als mogelijke daders. Ze zijn hem daar nog eeuwig dankbaar voor. (7*) Huilende familieleden schoolden samen voor het gemeentehuis, maar werden door geweerschoten weer uit elkaar gedreven. Een Duitsprekende werfarbeider, Cor van emmerloot, wierp zich op als tolk. In eerste instantie werd hij naar huis gestuurd. Nietemin vertelde deze voormalige schipperknecht aan iedereen die het maar hoorde wilde, hoe hij zich eruit had weten te redden. Toen de Duitsers dit vernamen – van wie? – werd hij opnieuw gevangen genomen. De volgende dag kreeg ook hij evenals de anderen zijn doodvonis te horen.
De bevolking naar schatting 2.600 zielen, was radeloos van angst. Samenscholingen verboden en iedereen moest om acht uur ‘s avonds binnen zijn. De volgende dag werd duidelijk dat de Duitsers niet van halve maatregelen hielden. Getuigen zagen dat soldaten voorbereidingen troffen om de stakers ter plekke ‘an die Wand zu Stellen’. Ook enkele patroons, onder wie Jan Walraven, werden door de veldwachter van huis gehaald voor nader verhoor. Na twee dagen van beraad en verhoor kregen negen werklieden, voor het merendeel meubelmaker of werfarbeider, hun doodvonnis te horen. Onder hun waren ook enkele knechten van de fabriek. Bij het vernemen van dit vonnis was Jan Walraven onverwachts opgestaan, als ging het om een fatale ontknoping in een Grieks drama. ‘Heren’, had Jan op zelfverzekerde toon gezegd, ‘als hier iemand schuldig is, dan ben ik het. Ik heb opdracht gegeven het werk neer te leggen, alleen ik. Deze mensen gaan alle negen vrijuit. De Duitse officieren hoorden zijn woorden verbluft aan. Een werkgever en patroon, die zijn leven wilde offeren voor dit comministengespuis? Was deze fabrikant gek geworden ? Na uren lang beraad achter gesloten deuren werd het ‘vonnis’ gewijzigd. Van vier mensen werd het vonnis gehandhaafd, daarbij werd ook Jan Walraven gevoegd en ter dood veroordeeld’ De overige vijf kregen vijftien jaar ‘tuchthuisstraf’ wat neerkomt op het wegvoeren naar een concentratiekamp. Dertien anderen, onder wie Jans jongere broer Gerrit, werden direct afgevoerd naar het werkkamp Vught. Deze gijzelaars keerden allen na een aantal maanden veilig terug, mede dankzij de extra voedsel pakketten uit het dorp.
De Duitsers hadden inmiddels hun plannen gewijzigd, bang dat een executie ter plaatse zou leiden tot een volksopstand. Nadat de doodvonnissen waren uitgesproken en opgetekend, werden de tien gevangen in twee overvalwagens afgevoerd. Ooggetuigen herrinneren zich dat de mannen verslagen naar buiten kwamen, achter elke man een helm met geweer. ‘De hele rit heeft Jan Walraven zitten bidden’, wist de enige overlevende van dit drama, Piet van Dreumel, zich in 1984 nog te herinneren. s’Avonds mochten de vijf ter dood veroordeelden een afscheidsbrief schrijven. Die brieven zijn nooit aangekomen.
Het dorp huilde van verdriet en ingehouden woede. Pastoor Zijlmans uit Beneden Leeuwen, een markante en geliefde persoonlijkheid, heeft alles opgeschreven. In zijn bewaard gebleven ‘Aantekeningen over den oorlog 1940-1945′ beschreef hij de Duitsers consequent als ‘moffen’. Landverraders -soms met naam en toenaam genoemd- waren ‘moffenknechten’ en Duitsland heette volgens deze fervente Lourdes reiziger ‘Mofrika’. Dit ongepubliceerde geschrift -53 getypte A-4 vellen ingeklemd in een harde kaft -heeft in Beneden Leeuwen inmiddels de status verworven van ‘geheim’ en ‘zeer vertrouwelijk’. Slechts enkele notabelen zijn ermee vertrouwd en waken over de inhoud. Voor deze gelegenheid heeft de onderzoeker het ook mogen inzien.
Voor Jan Walraven stond het vast dat hij zich zou gaan opofferen. In de voorafgaande dagen had hij al voorzichtig gezinspeeld op de mogelijke persoonlijke gevolgen van de staking. Hij was ook nog te biecht gegaan bij de kapelaan. Wanneer we het dagboek van de pastoor raadplegen, valt over de gebeurtenis het volgende te lezen: ‘Eén jongen was een held. Dat was Jan Walraven. Deze jongeman had een meubelfabriek met nog twee zijner broers en drie gebroeders Bevers. Toen de staking uitbrak was Jan niet thuis, althans niet in de fabriek, zodat hij eigenlijk van de staking op zijne fabriek niets af wist, vooraleer die zaak een voldongen feit was. Als eerste firmant moest hij ook op het gemeentehuis komen. daar verklaarde hij, dat hij de enige schuldige was aan de staking en er voor wilde sterven, dat men dus de anderen vrij moest laten. Geheel het verhoor door stond hij met den rozenkrans in de hand. De moffen geloofde hem niet en zijn medefirmanten moesten komen getuigen. Deze weigerden te erkennen dat Jan schuldig was. Maar Jan hield aan en zei hun, dat zij dat moesten doen ter wille van andere mensen. De moffen stonden paf van zulk een vast beradenheid en moed. Daarvan lieten zij genoeg blijken, maar toch veroordeelde zij hem ter dood. Er werden in het geheel tien ter dood veroordeeld. Maar toen kwam Jan weer naar voren, en zei ‘Ik ben alleen schuldig’. Ik heb ronduit alles bekend en moeten er dan nog meer voor boeten en deze onschuldig? Toen werd het vonnis gewijzigd en werden er vijf ter dood veroordeeld.” ‘Jan Walraven . De held die zich voor andere gaf “, schreef de pastoor in het dagboek naast de grote foto van Jan. De dorpspastoor onderscheidde zich ook, door gedurende de meistakingen de volgende oorlogsjaren, illegaal onderdak te bieden aan een gevlucht joods echtpaar met een pleegkind van 12 jaar. Meer in het algemeen kan worden opgemerkt dat de april/meistaking voor vele niet-Jóodse Nederlanders een psychologisch keerpunt betekende in de houding jegens de Duitse bezetter. De wolf had zich eindelijk van zijn schaapskleren ontdaan.
Het drama hield ook na de bevrijding het dorp en de bevolking in zijn greep. Als eerbetoon aan de gevallenen en de achtergebleven familieleden werd door de franciscaan, pater Marculphus Heijer O.F.M. uit het naburige Megen, een toneelspel geschreven in vijf traferelen. ‘Voor Jan Walraven was de heldenrol weggelegd.

Deze Heldensage waarin passages zijn ontleend aan Vondels Gijsbrecht van Aemstel, werd direct na de oorlog onder regie van Bernard de Lorijn negen keer in het Patronaat opgevoerd. Het bleek een ongelofelijk succes. Dorpelingen figureerden als acteurs, zongen mee in het koor of bespeelden een muziekinstrument. De overige dorpbewoners en mensen uit de wijde omgeving luisterden met ingehouden adem naar hun eigen geschiedenis. Zo gaf de gemeenschap vorm aan haar collectieve rouwverwerking.
In 1946 werden de doden, onder wie Jan Walraven, na een Solemnele H.Mis onder grote belangstelling herbegraven. Tijdens het defilé en de begrafenis hingen in de gehele gemeente de vlaggen halfstok, zo berichtte De Gelderlander in mei 1946. Drie van de overledenen zijn bijgezet in de grafheuvel, het voormalige knekelhuisje van de parochiale begraafplaats. Aan de voet van deze heuvel ligt onder de verhoogde grafsteen ook het stoffelijk overschot van de geliefde pastoor, de andere held uit het dorp.
Slechts één van de ter dood veroordeelden, Piet van Dreumel, wiens doodvonis door de vastberadenheid van Jan Walraven was omgezet in een tuchtschoolstraf heeft het concentratiekamp en de dodenmars overleefd. Als gebroken man keerde hij naar het dorp terug. Getraumatiseerd door de herinneringen aan de staking en zijn ervaringen in het kamp, bleef hij voor de rest van zijn leven trouw aan de fabriek. Jaren na de oorlog, in 1984, zou hij zijn verhaal nog eens navertellen aan de streekhistoricus Johan van Os. Geleidelijk hernam het leven zijn ‘gewone’ gang. De tijd spoelt de herrinnering van pijn en verdriet weg. Verborgen littekens, een bidprentje, een heldensage, een portret en een rustplaats blijven ter herdenking achter.
OPZOEK NAAR JAN WALRAVEN.
Wie was deze Jan Walraven en wat bewoog hem? Verbaasd bij het lezen van de woorden uit het dagboek van de pastoor en getroffen door de inhoud van de dialogen in het toneelstuk, wilde ik mij niet meer beperken tot mijn verbeelding. Als onderzoeker was ik niet meer tevreden met de mythe. Bovendien was ik nieuwsgierig naar wat zich in die dagen precies had afgespeeld. Op het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) te Amsterdam werden de standaardwerken geraadpleegd. De historicus P.J.Bouwman wijdt in zijn boek ‘De April-Meistakingen van 1943’ slechts één alinea aan het drama. Er wordt melding gemaakt van de namen en herkomst van de slachtoffers, maar de feiten worden onjuist en onvolledig weergegeven. ( 9*)
Waar haalde Jan Walraven de kracht en moed vandaan voor zijn vérstrekkende daad? Kwamen zijn daden voort uit zijn haat tegen de Duitsers? Of moet zijn daad eerder verklaard worden uit principes ingegeven door het geloof? Er waren ook meer persoonlijke vragen die mijn gedachten beheersten. Hoe is zijn directe familie omgegaan met deze daad van zeldopoffering? Wie was zijn ex-verloofde? Lag in haar persoonlijke geschiedenis het geheim van Jans besluit? En, tot slot, zou ik in zijn situatie ook zo hebben gehandeld? Niet alleen het dorp was veranderd, ook ik was niet meer geheel dezelfde. De oorlog kreeg steeds meer greep op mijn gedachten en ideeën.
Met de vragen over Jan Walraven ingeprent in hoofd en hart, besluit ik vervolgens familieleden, vrienden en andere getuigen op te sporen. De zoektocht leidt mij eerst naar het dorp van de ‘de tantes’. Ik herken het dorp niet meer. Vele oude boerderijen zijn afgebroken, terwijl het eens zo karakteristieke Café Jurriëns is opgeofferd aan een lelijke taveerne met uithangbord. Het gemeentehuis staat er nog ingeklemd tussen de nieuwerwetse taveerne en de brandweerkazerne. In gedachten loop ik er om heen. Daarna begeef ik mij naar de woning van de ‘tantes’, twee huizen vererop. De enige daar nog wonende tante kijkt verschrikt op, maar is ook aangenaam verrast, als zij mij onaangekondigd voor de deur ziet staan. Ze is moeilijk ter been. We begeven ons naar de zwaar gemeubileerde huiskamer, rechtsboven de schouw hangt nog steeds het geschilderde portret van oom Jan. Vanwege de gelijkenis met haar broer, heeft zij er nog model voor gestaan. Het prortret is geschilderd door Antoon van Welie, een portretschilder.
Gravend in haar herinneringen en met oude, gekartelde fotootjes in haar doorschijnen-de handen, roept zij het beeld op van haar zeven jaar jongere broer. ‘Een rustige, serieuze en zelfbewuste jongeman, dat was Jan’, zo typeert ze hem. Al op jeugdige leeftijd wist hij in het gezin een bepaalde gezagspositie op te bouwen. Op viertienjarige leeftijd had Jan zich aangemeld als leerling bij de ‘machinale meubelfabriek’ van de Gebroeders Salet. Tweemaal in de week reed hij ‘op zijn fietske’ naar de stad, waar hij s’avonds een cursus tekenen en ontwerpen volgde. Na een uitslaande brand bij Salet, in 1928 werd door vader en zoon Walraven het besluit genomen een eigen fabriek te beginnen. Jan was niet beroerd zelf de handen uit de mouwen te steken, zodat de afstand tussen hem en zijn knechten niet groot moet zijn geweest. ‘Jan was zeer gelovig, hij was een fijn katholiek, ‘meldt mijn tante nog bij het afscheid.
Dezelfde middag leg ik een bezoek af aan zijn beste vriend. Jans vroegere maat Willie Hol, inmiddels een krasse oude baas van in de tachtig, herinnert zich alles nog zeer scherp. Bij de staking was hij het meest bang geweest voor het lot van Jan Walraven, want hij wist dat Jan in staat was zichzelf te beschuldigen om anderen vrij te krijgen. ‘Jan was beslist intelligent, met weinig woorden was hij toch duidelijk aanwezig. De Duitse bezetting maakte hem opstandig en het liefst zou hij zich hebben aangesloten bij een verzetsgroep. Jan had zijn eigen principes, daar kwam niemand tussen. Hij was loyaal en ging gewoon met mensen om. ‘Nieuwe vragen dienen zich aan, maar het valt niet mee de woordenstroom te onderbreken. ‘Jan Walraven was bovendien een knappe verschijning’, herrinnert zijn vrouw zich. ‘Misschien ook wel een tikkeltje ijdel. Hij had stadse manieren, hij zag er altijd verzorgd uit en ging puntgaaf gekleed. Hij droeg geen pet, zoals de meeste dorpelingen, maar een gleufhoed. Op de fiets, die altijd blonk als nieuw, droeg hij leren handschoenen’.
Gedurende de mobilisatie ging ook Jan Walraven onder de wapenen. Hij had tegen de Duitsers gevochten in de ongelijke strijd op de Grebbeberg. Het Oorlogszakboekje meldt dat hij was ingedeeld bij het achtste regiment van de infanterie. Zijn neef uit Beneden-Leeuwen, Johan Walraven, was eveneens gelegerd aan de Grebbelinie. Tegenwoordig woont Johan in Overloon, maar in hart en ziel blijft hij verknocht aan zijn geboortestreek. Bij hem nemen we plaats aan een eikenhouten eettafel nog door Jan Walraven vervaardigd. Johan: ‘Jan was zwaar op de hand. Hij kon zich ook moeilijk neerleggen bij de overgave aan de Duitsers’ In krijgsgevangenschap had Jan voorspeld dat de mensen in het dorp nog wat zullen beleven’.
Na zijn vrijlating uit gevangenschap werd Jan weer volop in beslag genomen door de dagelijkse werk op de fabriek. Hij zocht ook verkering met Toos ter Horst, een meisje uit de Achterhoek. Toos aarzelde. Uiteindelijk gaf een gesprek met Jan voor haar de doorslag als non in het klooster in te treden. Jan respecteerde haar beslissing. Daarop kreeg Jan verkering met Annie Terhorst, de oudere zus van Toos. Annie een statige verschijning, was oprecht en doortastend. Annie, moeder van zeven kinderen en inmiddels weduwe, bewoont een klein momentaal pandje in de Friese gemeente Makkum.
Zij en haar jongste dochter, Eef Bergsma, heten me hartelijk welkom. Voor het interview begeven we ons naar de ruime , lage voorkamer. Ik herken meteen enkele WéBé-meubeltjes. Ruime fauteuils staan in carré opgesteld, op een tafel voor het raam staan de traditionele familiekiekjes. Het protret van Jan Walraven heeft een dominante plek. ‘Jan was een heel bijzonder mens’, vertelt Annie. Ze woonde toen zij verkering kregen nog bij haar ouders in het Gelderse Silvolde. Ze herrinert zich nog goed hoe zij elke zaterdag Jan van het station in Terborg ophaalde. Vandaar was het een romantische wandeling, met het zicht op de Paasberg, naar het ouderlijke huis in Silvolde. De volgende dag ging Jan weer naar huis.
Veertien dagen vóór de turbulente dagen van april 1943 was Jan in gezelschap van zijn verloofde Annie naar Maastricht gereisd. Op die dag zou Toos worden ingekleed als zuster in de congregatie van Societas van Maria eerherstel. Binnen deze van oorsprong Belgische kloosterorde staat het gebed centraal, zodat deze ‘hofdames van Onze Lieve Heer’ afgescheiden leven van de rest van de wereld. De plechtige inwijding in deze sjieke congregaatie van zusters die gekleed gingen in maagdelijk wit met een hemelsblauw scapulier, had grotye indruk op Jan gemaakt.
Zou zuster Toos nog in leven zijn? We maken een afspraak. De bejaarde zusters hebben zich teruggetrokken in een verpleeg- en rusthuis, gelegen in de bossen van Venlo. Het is een mooie herfstige middag, als ik zuster Toos voor het eerst in levende lijve ontmoet. Een lieve grijze oma, met heldere, verstandige ogen. De lichtblauwe blouse meet aan een zilveren hanger heet kruis van Jezus, zijn de enige nog zichtbare tekenen van haar gelofte van trouw aan God. Ze herinnert zich Jan Walraven nog goed. Na de plechtigheid had Jan tegen haar gezegd: ‘Ik ben blij dat je gelukkig bent. ‘Volgens zuster Toos werd Jan gegrepen door God’s liefde. ‘Hij had een rotsvast geloof. Alleen dan ben je to zoiets groots in staat’
Wilde Jan een vergelijkbaar, mogelijk nog groter offer brengen? En bood de April-Meistaking de kans zijn gedachten in daden om te zetten? Zijn toenmalige beste vriend gelooft daar niets van. ‘Zo uitzonderlijk gelovig was Jan ook weer niet’, meent Willie Hol. Wel zag hij Jan om andere reden in staat de zaak op de spits te drijven. In zekere zin was hij principeel, hij kon niet tegen onrecht. Jan moet al enige dagen vóór 4 mei 1943 met de gedachte hebben gespeeld een daad te stellen. Hij was vooraf te biecht gegaan. ‘Je denkt toch wel aan mij’, had zijn verloofde Annie nog gezegd, toen Jan naar het gemeentehuis ging om rekenschap af te leggen. ‘We moeten allemaal een offer brengen’, kreeg zij als cryptisch antwoord. De kapelaan had hem ook nog gewaarschuwd om ‘niet tot uiterste te gaan’. Hoe het ook zij, óf hij heeft gehandeld uit principiéle of op goddienstige gronden, het lijkt er veel op dat zijn besluit al dagen van tevoren vaststond. Door zichzelf te beschuldigen wilde hij andere levens redden. In het toneelstuk lezen we dat noch zijn ouders, noch zijn verloofde of andere familieleden hem op een andere gedachten konden brengen. Er was kennelijk geen ruimte voor twijfel of een innerlijk conflict. In de vroege morgen van 5 mei 1943, om zeven uur ‘s ochtends werd Jan Walraven met zijn lotgenoten op de Galgenberg nabij Arnhem gefusilleerd. (10*) Zijn regenjas en hoed bleven als stille getuigen achter in zijn cel van de Menno van Coehoorn kazerne.
EPILOOG
Twijfel bekruipt me. Kunnen we zijn daad van opoffering wel begrijpen volgens hedendaagse goed-en-kwaad schema’s? Zowel het intreden van Toos in een contemplatieve kloosterorde als het offer van Jan Walraven zijn keuzes geweest van indiviualisten, mensen die in staat zijn zich los te maken uit de ontknelling en de dwang van de gemeenschap. Jan Walraven was zowel een principiële als gelovige individualist. Een verklaring die me niet echt tevreden stelt. Misschien krijgt zijn daad meer reliëf wanneer we de schijnwerper richten op zijn directe omgeving. Hoe hebben zijn familie, de lokale overheid en de gemeenschap gereageerd op het offer van Jan Walraven? Voor de familie Walraven was Jan een onomstreden held. Bij het RIOD werd ik geattendeerd op een schrijven van mijn Tante. Het bleek een opgaveformulier met het gemotiveerde verzoek Jan Walraven te plaatsen op de Erelijst van Gevallenen. Dit verzoek is ingewilligd. Zijn naam staat op de gekalligrafeerde lijst in het oude gebouw van de Tweede Kamer. Ook na zijn dood nam Jan Walraven in het gezin een heel bijzondere plaats in. Weliswaar werd niet zoveel over Jan gesproken, maar op de achtergrond bleef hij altijd aanwezig.
Over de wijze waarop de lokale overheid heeft gereageerd, kan men alleen cynisch zijn. Wellicht was het ook niet in het belang van de bepaalde niet doortastende en met kwalijke geruchten omgeven burgervader om het drama uit de oorlog weer op te rakelen. Tijdens mijn onderzoek op heet RIOD stuitte ik op het door de burgemeester van Wamel ingevulde enquéteformulier ten behoeve van het historisch onderzoek van P.J.Bouwman. De feiten worden kort en zakelijk weer gegeven, maar de bijzondere rol van Jan Walraven blijft onvermeld. Er is een kopie van het rapport van 18 mei 1943 over het verloop van de staking, gericht aan de Commissaris van de Koningin te Gelderland, toegevoegd. Een vraag uit de enquête ‘ met het verzoek namen en adressen van personen te melden die ook in aanmerking zouden komen voor toezending van de vragenlijst, blijft onbeantwoord. Wilde de burgemeester hiermee verder onderzoek voorkomen? Hoe dan ook, men wilde de hele kwestie zo snel mogelijk vergeten.
Pas in 1967, opmerkelijk genoeg precies na de pensionering van de burgemeester, werd in Beneden- Leeuwen een straatnaam naar Jan Walraven vernoemd. De tekst op het bord -daterend uit 1995- noemt hem één der slachtoffers van de April/Mei staking 1943′. Voor de gemeentelijke overheid blijft Jan Walraven één van de vijf ter dood veroordeelde stakers, alsof men het onderscheid niet kent tussen slachtofferschap en heldenmoed. In de passieve betekenis van het woord was Jan Walraven geen slachtoffer. Integendeel, hij nam juist stelling. Hij stelde zijn leven beschikbaar voor dat van anderen. Dat was juist de essentie. van zijn principiële daad. Hij was geen verzetsman en zijn actie vond ook niet plaats in een of ander georganiseerd verband Jan Walraven was een volstrekt onafhankelijk figuur, hij handelde enkel op gezag van zijn eigen geweten. De lokale overheid en de gemeenschap hadden slechts oog voor het gezamenlijk ;lot van de stakers.
De religieuze wereld blijkt, in tegenstelling tot de lokale overheid, wel een goede antenne te hebben voor de ‘helden des levens’. Pastoor Zijlmans herkende onmiddelijk het uitzonderlijke van Jan Walraven ‘s offer, getuige de passages in zijn dagboek. Weliswaar bleef de lokale geestelijkheid gedurende staking op de achtergrond, maar in het algemeen was men principieel anti-Duits. Ook in de Heldensage wordt door de auteur een fransicaan, aan de persoon Jan Walraven een prominente rol toebedeeld. Het stuk was echter zo hoogdravend van stijl dat men er na de oorlog ook de draak mee stak. De voormalige proloogspreker Bernard de Lorijn schiep er bijvoorbeeld lange tijd genoegen in dorpsgenoten toe te spreken uit de Heldensage: ”Gij volk van Leeuwen, volk van Jeruzalem!’ Tot slot meent de kloosterling, zuster Toos, dat aan het offer van Jan een diepere betekenis moet worden toegekend. In haar ogen is Jan een heilige, een mens van ongemeen geestelijke kracht”.
Blijft de vraag of het werelds offer van Jan Walraven werkelijk zin en betekenis heeft gehad? Sommige kennen het antwoord en wijzen op het joods gezegde: ‘Wie één leven redt, redt de hele wereld.’ Anderen tonen onverschilligheid of hullen zich in stilzwijgen, enkelen streven naar (heilige) erkenning, maar voor de meesten is het geschiedenis. Heldenverering is meestal leeftijdsgebonden en past niet bij wetenschappelijke distantie, ik weet het, toch blijft hij voor mij een held, een uitzonderlijke held.









ARTIKEL GEPLAATST IN ‘TROUW’ op 23 Januari 1945
